Havana

Havana of Havanna (Spaans: San Cristóbal de La Habana) is de hoofdstad van Cuba en met 2.135.498 inwoners (volkstelling 2010) verreweg de grootste stad op Cuba. De stad ligt in de provincie Ciudad de La Habana.

Geschiedenis

Om van de schoonheid van de stad te kunnen genieten, is enige kennis van de stadsgeschiedenis een vereiste. Gedetailleerde informatie is te vinden in het stedelijk museum, het Museo de la Ciudad, aan de Plaza de Armas.
De juiste plaats en de juiste datum van de stichting van de stad zullen altijd een raadsel blijven. Het jaartal staat wel vast: 1519, de naam: Villa de San Cristóbal de la Habana, de vierde nederzetting met die naam. De eerste werd gesticht in 1514, aan de zuidwestkust.
De Spanjaard Diego Velázquez de Cuéllar stichtte in 1515 de 'eerste' stad in Cuba in het zuidoosten van het eiland, nabij het huidige Baracoa in de provincie Guantánamo.
Als gevolg van klimatologische omstandigheden (én muskietenplagen) werd de nederzetting driemaal verplaatst en kwam, naar de Cubanen hebben aangenomen, op 16 november 1519 westelijk van de Baai van Havana terecht. Op deze datum wordt jaarlijks een feest gevierd ter herinnering aan de eerste mis die ter gelegenheid van de stichting werd opgedragen.
Later volgde in het westen de stichting van Havana, aanvankelijk op de Cubaanse zuidkust in de gelijknamige provincie en na vier jaar verplaatst naar de huidige locatie op de noordkant van het eiland omdat de rotsachtige baai betere bescherming bood dan de zanderige moerasbodems op de zuidkust. De naam Havana is afgeleid van het inheemse opperhoofd Habaguanex.
De centrale ligging van de stad ten opzichte van Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse en Amerikaanse havens, met gemakkelijke aan- en afvoerroutes voor schepen, maakten van Havana in korte tijd een drukke havenplaats. De stad werd als uitvoerhaven gebruikt voor goederen die in het land werden verbouwd of van elders waren aangevoerd en als aanvoerhaven voor goederen die Noord- en Zuid-Amerika als bestemming hadden. Ook als ‘overslagplaats’ voor slaven die uit Afrika werden aangevoerd was het populair.
De Spanjaarden gebruikten de stad vooral als uitvalshaven naar Amerika. De stad werd rijker en rijker en het was dan ook geen wonder dat het óók een geliefde bestemming werd van Franse, Britse en Nederlandse zeerovers, soms aangeduid als ‘piraten’ en soms als ‘vijandelijke vloten’. ‘t Is maar vanuit welk gezichtsveld het bekeken wordt. De Fransen waren de eerste indringers. In 1538 plunderden ze de stad en brandden deze plat, daarbij geholpen door honderden ontevreden slaven die op Cuba waren achtergebleven. De Spanjaarden dachten toen de stad te kunnen beschermen door de bouw van een aantal forten.
De eerste, Castillo de la Fuerza, was nog maar nauwelijks voltooid toen in 1555 opnieuw een groep Franse piraten aantoonde dat Havana niet onneembaar geworden was: de stad viel opnieuw ten prooi aan plunderaars. Ook de latere toevoeging van Castillo del Morro en het Castillo de San Salvador de la Punta bleek niet afdoende. In 1622, 1623 en 1638 waren het de Engelsen die de stad plunderden. Na de tweede overval werd besloten om de stad om te bouwen tot bolwerk.
Oorspronkelijk was Havana een handelshaven. In 1607 werd het de hoofdstad van de Spaanse kolonie Cuba. Ook werd Havana de belangrijkste havenstad van de Spanjaarden in de 'Nieuwe Wereld'.
In 1633 werd begonnen met de bouw van de stadsmuur die rond oud Havana werd opgetrokken. De bouw werd in 1674 voltooid, maar vanwege de uitbreiding van de stad vanaf 1863 weer voor een groot gedeelte geslecht. Delen van de muur zijn echter nog steeds aanwezig.
Inmiddels was Havana groter en groter geworden. Als gevolg van het feit dat vele handelsvloten de stad aandeden, hadden zich honderden handwerkslieden, gespecialiseerd in de reparatie van schepen, in Havana gevestigd. Zoals overal elders in de wereld trok de havenplaats ook prostitutie aan. De vestiging van de vele cafés bracht gokkers naar de stad en omdat de matrozen die de stad aandeden vermaakt moesten worden, bloeide het artiestenleven en de straathandel. Omdat Havana de belangrijkste stad in ‘de nieuwe wereld’ geworden was, vestigde de Spaanse gouverneur zich in 1553 in de stad. Daarmee werd Havana officieus de hoofdstad van Cuba. De stad kreeg in 1592 stadsrechten en werd in 1607 officieel als hoofdstad van Cuba aangewezen.
Het jaar 1762 werd een belangrijk jaar in de Cubaanse geschiedenis. Engeland verklaarde Spanje de oorlog en had plannen gemaakt om Havana te veroveren. Engeland wist echter ook wel dat het moeilijk geworden was om vanaf de zee Havana in te nemen. Niettemin verschenen de Britten met een grote vloot voor de haven van Havana. Tegelijkertijd werden er (op 6 juni, kennelijk een belangrijke dag voor strategische manoeuvres!) troepen aan wal gezet in Cojímar, westelijk van de havenplaats, later bekend geworden als de favoriete plaats van Hemingway.
Terwijl de schepen de aandacht opeisten, namen landtroepen op 30 juli Castillo del Morro in, hetgeen de val van Havana inluidde. De Spanjaarden capituleerden, vooral als gevolg van munitiegebrek, op 11 augustus, niet wetend dat de Britse gelederen ten gevolge van malaria en dysenterie behoorlijk uitgedund waren. De komst van de Britten trok handelaren aan uit alle delen van de wereld, doordat de Spaanse protectie wetten werden afgeschaft. De economische groei van de stad beleefde een hausse als nooit tevoren. Hoewel Engeland slechts zes maanden heerser was over Havana, was hun invloed van grote betekenis voor de verdere groei van de stad.
De Cubanen werden zich meer en meer bewust van het feit dat zij een onafhankelijk land behoorden te zijn en gaven daaraan uiting door de oprichting van de eerste krant op Cuba, El Papel Periódico. Ook werden voor het eerst geschiedenisboeken geschreven. In 1763 werd een overeenkomst tussen Spanje en Engeland gesloten waarin bepaald werd dat Engeland Florida zou krijgen in ruil voor de teruggave van Havana aan de Spanjaarden, hetgeen geschiedde.
Rampen zijn de stad in de bloeiperiode evenmin bespaard gebleven. Het waren niet alleen de piraten die de stad teisterden. De uit hout opgetrokken stad brandde in 1622, na een inval door piraten vrijwel geheel af. Epidemieën woedden met grote regelmaat in de stad. Malaria, maar vooral gele koorts, decimeerden de bevolking diverse malen. Vooral het jaar 1654 staat bekend als een rampjaar, toen de gele koorts het aantal inwoners met meer dan éénderde verminderde.
Op de vruchtbare grond op Cuba werd koffie en tabak, maar vooral suiker verbouwd. De rijkere Cubanen, uiteraard meest van Spaanse afkomst, hadden grote stukken grond in eigendom en maakten enorme winsten met de verbouw ervan. Hoewel zij op hun landerijen grote onderkomens lieten bouwen, woonden de meesten min of meer permanent in Havana. De kolossale huizen in de oude stad getuigen hier nog steeds van. Het kon echter niet uitblijven dat de ommuurde stad te klein werd om alle ingezetenen onderdak te bieden.
In 1860 telde de stad reeds meer dan 160.000 inwoners, zodat tot uitbreiding besloten werd. Na de slechting van grote gedeelten van de muur in 1863, werden Centro Habana en Parque Central gebouwd, later gevolgd door de woonwijken die gebouwd werden in de heuvels en de bossen van Vedado. In de loop van de twintigste eeuw ontstonden de wijken Miramar en Mariano. Vele rijken verhuisden naar deze nieuwe wijken.
De Cubanen gingen zich steeds meer verzetten tegen de overheersing door de Spanjaarden. Dit resulteerde in de eerste onafhankelijkheidsoorlog tussen 1868 en 1878, die ook wel bekend staat als de tienjarige oorlog. Meer dan 200.000 Cubanen en huursoldaten uit alle delen van de wereld vonden de dood. Het enige resultaat was dat de slavernij (min of meer) officieel werd afgeschaft. Dit gebeurde overigens pas in 1886 en dan nog slechts omdat de Spaanse overheid dacht op deze manier de deelname van de weggelopen slaven aan de oorlog te kunnen ondermijnen. Het bleef rommelen en in 1895 brak de tweede onafhankelijkheidsoorlog uit, die in 1898 leidde tot de terugtrekking van de Spanjaarden van Cuba. Grote animator tot de aanzet van deze oorlog was José Martí, meer filosoof dan krijgsheer.
In de 18e eeuw hadden Amerikanen enorme commerciële belangen opgebouwd op Cuba. Het vruchtbare land en de aanwezigheid van goedkope arbeidskrachten deed hen grote bedragen investeren. Ook de eerste onafhankelijkheidsoorlog bracht vele Amerikanen rijkdom. In feite wachtten de Amerikanen op een goed moment om Cuba te annexeren. Dat moment kwam in 1898 toen de ‘Maine’ het Amerikaanse oorlogsschip dat voor Havana gereed lag om Amerikaanse burgers in geval van nood te kunnen evacueren, ontplofte. De oorzaak van de explosie is nooit vastgesteld, maar om de interventie te rechtvaardigen werd bekendgemaakt dat de Spanjaarden hier achter zaten en Amerika besloot om de Cubanen te ‘bevrijden’.
Begin maart 1898 verklaarde Amerika de oorlog aan Spanje en werd de haven van Santiago de Cuba geblokkeerd. De Spanjaarden werden verslagen en de Amerikanen namen het bestuur van Cuba over.
Eind negentiende eeuw werd Cuba onafhankelijk, toen de Spanjaarden het eiland verlieten mede dankzij de inspanningen van de Amerikanen (Spaans-Amerikaanse Oorlog).
Pas in 1902 werden de Amerikaanse troepen van Cuba teruggetrokken, maar de invloed van Amerika op de Cubaanse politiek bleef zeer groot. De meeste presidenten van Cuba waren slechts uitvoerders van Amerikaanse beslissingen.

Fidel Castro

Che Guevara

Fulgencio Batista

De invloed van Amerika bleef bestaan tot aan de Cubaanse Revolutie in 1959, toen de door de VS gesteunde dictator Batista de wijk nam en Fidel Castro de macht overnam.
Op 8 januari bereikte hij Havana, waar hij zijn beroemd geworden ‘overwinningstoespraak’ hield. Door de vestiging van de Cubaanse regering in Havana werd het belang van deze plaats opnieuw onderstreept.
Hij sloot of nationaliseerde de meeste Amerikaanse bedrijven in Cuba, die er vooral sinds de drooglegging in de jaren 1920 gouden zaken deden. Havana was toen een veelbezocht vakantieoord voor Amerikanen
Het oude deel van Havana staat op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

Havana in het kort

Havana is de levendige hoofdstad van Cuba. De stad herbergt vele oude gebouwen en monumenten. Havana is in drie wijken te verdelen:
Havana Vieja (Oud-Havana), Centro Havana en Vedado. Havana Vieja is de oudste wijk vol historische bezienswaardigheden. Het lijkt alsof de tijd er stil is blijven staan, maar er zijn genoeg winkels. Centro Havana is een wijk met gebouwen uit verschillende tijden in verscheidene bouwstijlen. Rond 1890 is men begonnen met het bouwen van de wijk, maar pas rond 1940 werd de bouw afgerond. De Franse stadsarchitect Forestier, die een groot deel van de wijk ontwierp, maakte de wijk af. De derde wijk is Vedado. Vedado betekent 'verboden'; de wijk kreeg deze naam omdat er in de 16e eeuw niet op deze plaats mocht worden gebouwd. Het is de belangrijkste wijk met brede lanen, grote huizen en veel licht. De meeste politieke gebouwen staan er, en er zijn veel winkels, bioscopen, kantoren enzovoort, maar het lijkt ook een oude wijk door de oude huizen met grote tuinen.

Koetsentocht in Havana

Er is geen betere manier voor u om de historische en levendige stad van Havana te ontdekken en om vertrouwd te maken met de geografische indeling. Havana is gewoon een stad als geen ander. De kleurrijke gebouwen, prachtige architectuur, de oude Amerikaanse auto's, de bezienswaardigheden en geluiden . U reist door de prachtige, historische oude binnenstad waar uw Engels sprekende gids u op veel punten van belang informeert. Stoppen bij de lokale 'vlooienmarkt' u kunt genieten van de beste  lokale kunst en ambachten en dit is een goede plek om enkele souvenirs kopen. We zullen bijna zeker stoppen in een van de beruchte bars waar een live-band speelt terwijl we genieten van een Mojito of twee. Toeren langs de rand van de Havana u ziet overblijfselen van de oude stadsmuur, we passeren het centraal station, Jose Marti geboorteplaats, het Capitool en de vroegere presidentiële paleizen . Het is een uitstekende manier voor u om te uw reis te beginnen...

La Habana Vieja:

Habana Vieja of het Oude centrum van Havana is in haar oude glorie gerestaureerd.

De oude stad staat sinds 1982 op de lijst van wereldmonumenten van de UNESCO. Dat zegt iets over de cultuurhistorische waarde van de huizen en gebouwen die men er vindt. Veel gebouwen werden er al in de 16e en 17e eeuw neergezet, er staan nog een kleine 700 gebouwen uit de 18e en 19e eeuw. Waar ooit de patriciërs huisden, wonen nu gezinnen, dicht opeen gepakt.
Het zijn huurkazernes geworden waar soms zelfs de meest noodzakelijke voorzieningen, zoals stromend water, ontbreken. Tevens zijn er delen die in een zo hoog mogelijk tempo gerestaureerd worden, ze krijgen geen opknapbeurt, nee, ze worden in de oorspronkelijke staat hersteld.
Het oude Havana laat zich het beste te voet bezoeken. De meeste auto’s en bussen worden dan ook geparkeerd aan Avenida del Puerto aan de Baai van Havana. Een bezoek aan het Castillo de la Real Fuerza ligt als eerste voor de hand. Het is in oorsprong het oudste fort van de stad, gebouwd als Castillo de la Fuerza tussen 1538 en 1544. Op sommige plaatsen zijn de muren 6 meter dik en 10 meter hoog, bedoeld om bescherming te bieden tegen zeerovers.

Avenida del Puerto

Castillo de la Real Fuerza

Dat heeft overigens weinig geholpen. Na de plundering door de Engelsen in 1555 besloot men het fort uit te breiden, waarmee men in 1577 gereed was. De drie kanonnen staan nog steeds op de haven gericht. In het fort bevinden zich twee musea: het Museo de Armas en het Museo de la Cerámica Artistica Cubana. Het meest opvallende is echter (een kopie van) het bronzen beeld van Doña Isabel de Bobadilla. Het bevindt zich op een van de kasteeltorens en staat bekend als La Giraldilla, het symbool van Havana. Het originele beeld bevindt zich in het stadsmuseum.

La Giraldilla

Doña Isabel de Bobadilla

Het is nu maar een klein stukje naar het oudste plein van Havana: de Plaza de Armas. Hier werd, naar de overlevering luidt, Havana gesticht. En waar zou men beter kunnen beginnen dan op de plaats waar Havana zélf begon? El Templete. Het neoklassieke ‘tempeltje’ is zeker niet het oudste bouwwerk, het werd pas in 1828 neergezet ter herinnering aan de eerste mis die op die plaats onder een ceiba (kapokboom) werd opgedragen.

Plaza de Armas

El Templete

De oorspronkelijke boom is er al lang niet meer, zo’n 200 jaar geleden werd die door een orkaan geveld. Men zegt dat de boom die bij El Templete staat een afstammeling (4e generatie) is van de oorspronkelijke ceiba. Aan de boom worden magische krachten toegeschreven. Hij vormt het jaarlijks middelpunt van een feest ter gelegenheid van de schutspatroon van Havana, San Cristobal. Op 16 november komen mensen naar de boom, lopen er driemaal omheen, werpen een geldstuk op de wortels en doen een wens. Vele toeristen volgen op andere dagen hun voorbeeld. In het gebouw bevindt zich een drietal schilderijen van Jean-Baptiste Vermay waarop de eerste mis in Havana, de inwijding van El Templete en de eerste vergadering van de gemeenteraad van Havana zijn afgebeeld.
Midden op het plein staat een standbeeld van Carlos Manuel de Céspedes, de man die in 1868 zijn slaven hun vrijheid gaf en daarmee een voorbeeld stelde. Hij staat bekend als ‘rebellenleider’ doordat zijn daad de directe aanleiding vormde voor het uitbreken van de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog, maar ook als ‘vader des vaderlands’ vanwege zijn grote betekenis voor de Cubaanse onafhankelijkheid ten tijde van de Spaanse koloniale overheersing.

Ten tijde van de koloniale tijd werd een onderkomen gebouwd voor de Spaanse gouverneurs van het land, de kapiteins-generaal. Naar een ontwerp van de beroemde Spaanse architecten Trevejos y Zaldivar en Medina werd tussen 1776 en 1791 het Palacio de los Capitanes Generales gebouwd. De houten bestrating aan de zijde van het plein werd aangelegd in opdracht van een Spaanse gouverneur die aan slapeloosheid leed en op die manier het geratel van de wagenwielen op de keien trachtte in te dammen. Na de Spaanse periode deed het gebouw nog enige tijd dienst als onderkomen van de Amerikaanse militaire gouverneur. Vanaf 1920 werd het gebruikt als presidentieel paleis, totdat in 1929 het Capitolio Nacional gereed kwam. Het paleis werd in gebruik genomen als gemeentehuis tot na de revolutie. Thans kan men het gebouw bezoeken, het stedelijk museum, het Museo de la Ciudad, is er gevestigd. Tevens dient het als kantoor van de stadshistoricus.

Palacio de los Capitanes Generales

Palacio del Segundo Cabo

Rechts van het Palacio de los Capitanes Generales is het Palacio del Segundo Cabo. Een kijkje op de binnenplaats van dit gebouw uit 1772, oorspronkelijk opgezet als postkantoor, is zeer de moeite waard.
Vanaf het plein zuidwaarts bevindt zich de Calle Oficios. Deze straat is eigenlijk alleen maar interessant voor liefhebbers van musea, hoewel de gebouwen duidelijk maken dat hier meesters van de bouwkunst aan het werk geweest zijn. In het Museo Numismático, eertijds de residentie van de bisschop van Havana, bevindt zich een collectie munten uit de koloniale tijd, het automuseum biedt ruimte aan antieke auto’s, waaronder een witte Rolls-Royce en in het Casa del Arabe bevinden zich voorwerpen van Arabische kunst en cultuur. Tevens is hierin de enige islamitische gebedsruimte op Cuba gevestigd. In het gebouw bevindt zich een oosters restaurant.
Voor degenen die in de geschiedenis van de slavenhandel geïnteresseerd zijn is een bezoek aan het Casa de Africa een aanrader. Het bevindt zich, nadat men Casa del Arabe is gepasseerd, rechts tussen de Calle Obrapia en de Calle Lamparilla. Het geeft een inzicht in de wijze waarop in de 16e en 17e eeuw honderdduizenden slaven door de Spanjaarden naar Cuba werden gebracht.
Opnieuw rechtsaf komt men via Calle San Ignatio bij de Calle Obispo, een van de drukste straten in Havana. Op de hoek bevindt zich het geheel gerestaureerde hotel Ambos Mundos. In dit hotel was Ernest Hemingway in de jaren dertig een vaste gast en hij schreef hier zijn boek For Whom The Bell Tolls, dat hij in 1940 voltooide. De kamer (nr. 511) van Hemingway is als museum ingericht, hij zou, bij wijze van spreken, zó weer aan de slag kunnen, hoewel een aantal voorwerpen niet origineel is. Het boek werd in 1943 verfilmd.

hotel Ambos Mundos

Catedral de la Habana

Plaza de la Catedral

Laat de Calle Obispo even links liggen en ga rechtdoor. In enkele minuten is de Plaza de la Catedral bereikt, gedomineerd door de barokke Catedral de la Habana. De jezuïetenpaters bouwden het vanaf 1704 grotendeels eigenhandig, maar het duurde tot 1789 voordat het werd ingewijd. De jezuïeten waren toen al uit Cuba verbannen. In 1767 namen de Spanjaarden het karwei over en zetten een aanmerkelijk groter bouwwerk neer dan oorspronkelijk bedoeld was. De kathedraal wordt Catedral de San Cristobal de la Habana genoemd. Men zegt dat Columbus hier van 1797 tot 1898 begraven gelegen heeft nadat men in 1796 zijn beenderen uit Hispaniola (Haïti en de Dominicaanse Republiek tezamen) had overgebracht. De Spanjaarden namen bij hun vertrek de stoffelijke resten weer mee om ze te herbegraven in Sevilla. De kathedraal is te bezichtigen en er worden nog steeds missen opgedragen. Het interieur is sober, maar het bekijken waard. De kathedraal staat op een plaats waar vroeger een moerasachtig gebied was. De oorspronkelijke naam van het plein is dan ook Plazuela de la Ciénaga: moerasplein. Aan het plein bevinden zich nog een paar opmerkelijke optrekjes.

Palacio de Casa Bayona

Palacio del Conde Lombillo en de los Marqueses de Arcos

Geïnteresseerden in het koloniale verleden moeten zeker een bezoek brengen aan Museo de Arte Colonial. Dit museum is gevestigd in het oudste herenhuis van Havana, de Casa de Luis Chacón, ook wel bekend als Palacio de los Condes de Casa Bayona of kortweg Casa Bayona. Behalve voorwerpen uit de koloniale tijd beschikt het museum over een prachtige binnenplaats. Doordat het recht tegenover de kathedraal gelegen is én een balkon aan de voorzijde heeft, geeft het ook nog een prachtig uitzicht over de plaza. Verder bevindt zich op het plein nog een tweetal andere zogenaamde ‘stadspaleizen’: het Palacio del Conde Lombillo en het Palacio de los Marqueses de Arcos. Ze werden vrijwel gelijktijdig gebouwd (1737 en 1741) en zijn middels een zuilenrij met elkaar verbonden. Het eerste herbergt het onderwijsmuseum. Men krijgt er een uitstekend beeld van de strijd tegen het analfabetisme op Cuba. In het tweede bouwwerk wordt échte kunst aangeboden. Hier bevindt zich namelijk Taller Experimental de Gráfica de la Habana. U kunt er zien hoe grafische kunst ontstaat en u kunt het er kopen.
In het Casa de Baños is de kunstgalerei van Victor Manuel gevestigd. In de schaduw van de zuilengalerei van restaurant El Patio is het goed toeven. Het bevindt zich in een groot herenhuis, de Casa del Marqués de Aguas Claras, een markies van het zuiverste water dus. Er zijn maar weinig plaatsen in Havana waar op een terras gegeten kan worden, dit is er een van.

galeria Victor Manuel

Casa del Marqués de Aguas Claras

De schoonheid van het plein gaat grotendeels verloren doordat het vaak als markt in gebruik is. Vele kunstenaars proberen er hun producten aan de man te brengen. Er zijn fraaie dingen te koop, maar zonder kennis van zaken is de kans op een miskoop levensgroot. Natuurlijk ontbreekt de kitsch al evenmin en regelmatig bevinden zich Cubanen op het plein die ‘origineel’ zijn uitgedost. De bedoeling is zich te laten fotograferen voor minimaal één CUC.
In de aan het plein grenzende Callejón del Choro staat een kleine fontein. Deze herinnert aan het feit dat hier het eerste aquaduct van Cuba was. Links op de Calle Empedrado, om precies te zijn op nummer 207, is het beroemde restaurant Bodequita del Medio gevestigd. Het dankt zijn beroemdheid aan het feit dat zich hier in vroeger dagen veel schrijvers ophielden die hun manuscripten kwamen corrigeren in opdracht van een in de omgeving gevestigde drukker. Het was ooit een kruidenierswinkel, maar door de toeloop van schrijvers begon de grutter, Angel Martinez, drankjes en lunches te verkopen. In de bar op de begane grond plaatsten veel kunstenaars hun handtekening op de wanden. Daarbij de beroemd geworden spreuk van Hemingway, die een vaste bezoeker was: ‘My mojito in La Bodeguita, My Daiquiri in El Floridita’. Hoewel niet te ontkennen valt dat zijn handtekening eronder staat, doen hardnekkige geruchten de ronde dat de spreuk door anderen verzonnen en geplaatst is. Vaststaat dat de mojito, Cuba’s nationale cocktail, hier werd uitgevonden. Deze staat nog steeds op de drankenlijst, maar er zijn andere gelegenheden waar men voor de helft van de prijs die in La Bodeguita betaald moet worden, een mojito geserveerd krijgt die tweemaal zo goed is.
Als men van een echte Cubaanse maaltijd wil genieten: varkensvlees met zwarte bonen, dan is het boven de bar gelegen restaurant een prima gelegenheid. La Bodeguita is door vele beroemde personen bezocht. De vroegere Chileense president Salvador Allende schreef op een van de wanden: Viva Cuba libre, Chile espera (leve het vrije Cuba, Chili hoopt). Verder komt men handtekeningen tegen van Alejo Carpentier, een Cubaans schrijver, Nat ‘King’ Cole en… Fidel Castro.
Wanneer men is uitgekeken in en om het Plaza de la Catedral kan een wandeling gemaakt worden in de Calle Obispo. Vroeger was dit hét centrum van winkelend Havana. Op een paar uitzonderingen na, maken de gebouwen een vervallen indruk. Een aantal ervan is in gebruik als woning, misschien is het woord wooncontainer beter op zijn plaats. De vroeger indrukwekkende gebouwen met bijzonder hoge vertrekken (soms wel tot meer dan 5 meter), zijn horizontaal gesplitst, zodat er steeds een verdieping tussen kwam. Men noemt ze barbacoas, indiaanse paalwoningen. De verbouwing had soms desastreuze gevolgen voor de constructie van de panden. Veel ervan staan uit het lood, andere zijn inmiddels onbewoond vanwege het instortingsgevaar. Winkels zijn dichtgetimmerd en voor andere staan soms lange rijen mensen te wachten tot er iets te koop wordt aangeboden. Slechts op een enkele plaats krijgt men een indruk hoe het vroeger geweest moet zijn.
Het hotel Ambos Mundos werd al even genoemd, maar ook de Panadería San José en vooral de Droguería Johnson zijn fraaie voorbeelden van renovatiewerk. Als men bij deze laatste binnenstapt waant men zich in de jaren twintig. Het Palacio del Turismo bevindt zich aan de rechterkant in de Calle Obispo en is (in principe) dag en nacht geopend.
Aan het einde van de straat (gerekend vanaf het Plaza de Armas) staat aan de linkerzijde (eigenlijk in de Calle San Raphael), de andere kroeg waar Hemingway graag verbleef en waarschijnlijk zijn meest favoriete: El Floridita. Hij mixte hier zijn eigen daiquiri, de Papa Doble, die men nog steeds kan bestellen. In deze bruine kroeg (thans een luxe restaurant, waar het eten bést wat beter kan) schreef Hemingway zijn onvoltooide novelle Islands in the Stream, dat in 1970 postuum werd uitgegeven.
De grens van het oude Havana, Habana Vieja, is nu ongeveer bereikt. Via de Avenida de Bélgica (ook bekend als Calle Monserrate) loopt men het vroegere centrum van Havana in, Centro Habana.

Het centrum van Havana

Een groot gedeelte van de wijk behoort eigenlijk tot Habana Vieja, tenzij men de omvang van de oude stad beperkt ziet tot het gebied binnen de vroegere stadsmuur. De naam is ontstaan nadat het oude Havana uit zijn jasje groeide. De (betrekkelijke) veiligheid van het verblijven binnen de stadsmuren, werd opgeofferd aan de zeer noodzakelijke uitbreiding van de stad. Het is echter allerminst het centrum van Havana.
Nadat El Floridita is verlaten gaat men rechtsaf en bereikt men via de Monserrate het twee blokken verder gelegen Edificio Bacardí, genoemd naar de man die zijn naam aan een rum gaf die nog steeds wereldwijd gedronken wordt, maar die het verstandiger vond om de revolutie te ontwijken. De windwijzer op het dak heeft de vorm van een vleermuis, het kenmerk van de familie. Na tweemaal linksaf geslagen te zijn, staat men aan de noordzijde van het Parque Central.

Parque Central

Prado- Paseo de Martí

In vergelijking met de smalle straten van het oude Havana, een verademing in ruimte. Opeens zijn er brede boulevards en is er ruimte in overvloed. Het is duidelijk dat men bij de aanleg van de wijk Europese maatstaven hanteerde. Een wandeling op het Prado, officieel de Paseo de Martí, wat uitrusten op een bankje en het straatleven van Havana voorbij laten trekken zijn aangename bezigheden.
Het hotel Inglaterra, gebouwd in 1875, ooit de ontmoetingsplaats van Havana’s elite, noodt tot het gebruik van een kopje koffie wat dan automatisch gecombineerd wordt met een kijkje in het hotel. Vergeet niet uw naam in het gastenboek te schrijven! Als het hotel ‘s avonds wordt bezocht of in het weekeinde, is de kans groot dat er een strijkje op het dakterras aanwezig is om de gasten te verpozen. U bent niet verplicht om tijdens uw bezoek aan het hotel een consumptie te gebruiken.

hotel Inglaterra

Gran Teatro de la Habana

Na het verlaten van het hotel vindt men aan de rechterzijde (even de zijstraat oversteken), het Gran Teatro de la Habana. Het is de thuishaven van het Nationale Ballet van Cuba en van de Nationale Opera. Het oorspronkelijke gebouw, het Teatro Tacón, dateerde uit 1837. Voor klassiek werk kan men hier prachtige voorstellingen bijwonen. Om een goed beeld te krijgen van de schitterende versieringen aan de buitenzijde van het theater, steekt men het prado over en bekijkt men het gebouw vanaf de overzijde.
Een van de indrukwekkendste gebouwen van Havana bevindt zich weer een klein stukje verderop: het Capitolio Nacional. De naam zegt het al, het is een replica van het Capitol in Washington (maar wél 6 meter hoger). Het werd gebouwd in opdracht van Gerardo Machado, een van Cuba’s vroegere dictators, die bekendstaat om zijn hardvochtige en weinig democratische regime. Dat was overigens een belangrijke reden voor de huidige machthebbers om het Capitolio niet als regeringszetel in te richten. Het in 1929 voltooide marmeren optrekje biedt onderdak aan de Cubaanse Academie voor wetenschappen en de technische bibliotheek.

Capitolio Nacional

La Estatua de la República

 

Men kan deelnemen aan een rondleiding, die, ondanks het feit dat het aan de prijzige kant is voor Cubaanse begrippen, niet gemist mag worden. De geschiedenis van Cuba, uitgehouwen boven de hoofdingang (met uitzondering van het beeld van Machado dat na de revolutie werd weggebeiteld), de aan weerszijden van de ingang geplaatste beelden (de Deugd en het Werk), de kolossale koepel die aan de binnenzijde bijna 63 meter boven de vloer uittorent en de ingelegde, 24-karaats (nep)diamant in het midden van de hal, het 49 ton zware bronzen beeld, dat Cuba voorstelt, men weet pas hoe indrukwekkend een gebouw kan zijn als men het met eigen ogen aanschouwd heeft.

Kijk dus even naar het beeld van een Griekse godin die Cuba voorstelt. Het beeld is in grootte het derde ter wereld, ná een Boeddha in China en het beeld van Abraham Lincoln in de VS. In de linkervleugel van het Capitolio is het natuurhistorisch museum gevestigd: het Museo Nacional de Ciencias Naturales.
Aan de achterzijde van het Capitolio, vindt men het centrum van de sigarenindustrie in Havana. Men vindt er onder andere het beroemde merk H.Upmann. In de Calle Industriale staat de enige fabriek in dit gebied waar regelmatig rondleidingen verzorgd worden: de Fábrica de Tabacos Partagás. Het proces van blad tot havanna, gevolgd door het banderolleren en het inpakken, het is allemaal eerlijk handwerk en kan in zijn geheel gevolgd worden. Het is tevens een gelegenheid om even uit te blazen, in het gebouw bevindt zich een bar waar sigaren, rum en koffie verkrijgbaar zijn: Cubaanser kán bijna niet.

Fábrica de Tabacos Partagás

 

Sigarenfabriek Real Fabrica de Tabacos Partagás

De Real Fabrica de Tabacos Partagás is een sigarenfabriek in Havana en is één van oudste sigarenfabrieken van Cuba. De fabriek ligt direct achter het Capitool in Havana, op Calle Industria No. 520 op de hoek van Calle Dragones, ten noorden van het park Parque de la Fraternidad. De Real Fabrica de Tabacos Partagas is gehuisvest in een goed bewaard gebleven industrieel gebouw dat dateert uit 1845. Het gebouw onderscheidt zich van de andere gebouwen vanwege de sierlijke en kleurrijke, kastanjebruin- en roomkleurige, neoklassieke gevel. De fabriek is in 2013 zorgvuldig gerestaureerd.

Real Fabrica de Tabacos Partagas is in 1845 opgericht door de Spanjaard Jaime Partagas. Na zijn mysterieuze dood nam Ramon Cifuentes het over en groeide het onder zijn leiding verder uit.
In de Partagás sigarenfabriek worden de wereldberoemde Habanos sigaren Montecristos en Cohibas geproduceerd. Er werken op dit moment ruim 500 medewerkers in deze fabriek.
Je kunt een rondleiding maken door het museum en de fabriek. Tijdens de rondleiding (in het Engels) maak je kennis met het complete productieproces: vanaf het droegen en sorteren van de tabaksbladeren tot het handmatig rollen van de sigaren. Er is ook een sigarenwinkel en een rokenkamer voor degenen die ervoor kiezen om van een sigaar te genieten.
Terug wandelend langs het Parque Central en de Paseo de Martí verder volgend komt men bij Hotel Sevilla. Dit hotel heeft niet alleen een schitterend interieur, het speelde ook een rol in de film naar het boek van Graham Greene uit 1958: ‘Our man in Havana’. Bij de eerstvolgende straat gaat men rechtsaf om via de Calle Trocadero het Museo Nacional de Bellas Artes te bereiken. Het zal opvallen dat het gebouw, in tegenstelling tot bijna alle andere gebouwen waarin musea zijn ondergebracht, betrekkelijk nieuw is. Het dateert dan ook uit 1956. In het museum vindt men Europese kunst en antiek, maar ook een grote verzameling Cubaanse kunstwerken.

Museo Nacional de Bellas Artes

Museo de la Revolución

Iets zuidelijker ligt het Museo de la Revolución, misschien wel het meest bezochte museum van Cuba. Hier wordt het verhaal verteld van de revolutie, het verhaal over de opkomst van het huidige Cuba, soms ook wel fidelisme genoemd. Het complex bestaat uit twee delen, het ene gedeelte bevindt zich in de open lucht, het andere in het voormalige paleis van de laatste dictators, Machado en Batista. De geschiedenis wordt gedetailleerd uit de doeken gedaan, voorafgegaan door een beeld over de afschaffing van de slavernij en de manier waarop de hierboven genoemde dictators hun macht uitoefenden.
Op de begane grond bevindt zich de El Rincón de los Cretinos, de hoek van de idioten. Hier maakt men duidelijk welke rol de voormalige president Ronald Reagan speelde als ‘grote baas’ van Batista. Ook geeft men een beeld van het doen en laten van de CIA. Blikvanger in het openluchtgedeelte is de (overdekt en niet nader toegankelijk opgestelde) ‘Granma’, het schip waarmee Fidel Castro en Che Guevara, samen met 80 volgelingen in 1956 vanuit Mexico de zuidkust van Cuba bereikten.
Rond de Granma zijn allerlei voertuigen te zien die een rol speelden tijdens de revolutie, van een omgebouwde tractor tot een oude Pontiac met dubbele bodem. Niet te vergeten: de tot tank omgebouwde bestelbus die werd gebruikt voor de aanval op het paleis van de president in 1957. De kogelgaten getuigen van zijn inzet.

Tegenover het museum staat de Iglesia del Santo Angel Custódio, de kerk van de wakende engel. In deze kerk werd José Martí gedoopt. De kerk in zijn huidige vorm werd in het midden van de 19e eeuw gebouwd, na in 1846 door een orkaan te zijn verwoest. De oorspronkelijke kerk op deze plaats dateert uit 1672.

Iglesia del Santo Angel Custódio

Museo Nacional de la Música

In het uiterste noorden van de Avenida de la Misiones (het verlengde van de Monserrate) bevindt zich het Museo Nacional de la Música dat een grote hoeveelheid Cubaanse muziekinstrumenten huisvest.
Na de rondgang door al die musea is het een verademing om een ‘frisse’ neus te halen op Cuba’s meest prestigieuze boulevard, de schitterend aan de Straat Florida gelegen Avenida Antonio Maceo, beter bekend als Malecón. Men bereikt die door het ruiterstandbeeld van Máximo Gómez, een vrijheidsstrijder uit de beide onafhankelijkheidsoorlogen, te passeren, gevolgd door het Estudiantes de Medicina. Men staat nu voor Castillo de San Salvador de la Punta, het begin van de Malecón. Uitkijkend over de Straat Florida, bevindt zich rechtsachter de oude stad aan de baai van Havana en heeft men linksachter een schitterend uitzicht op de skyline van Havana.

Vedado

Vedado is zonder meer de huidige uitgaanswijk van Havana. Er bevinden zich vele hotels en restaurants, er zijn drukke winkelstraten en ‘s avonds vermaken zich velen in en rond La Rampa (de helling), de gebezigde naam voor Calle 23. De wijk is eigenaardig, maar chic van opzet en men zegt dat Miami in Florida model gestaan heeft voor de aanleg ervan. De noord-zuidverbindingen hebben letters, later overgaand in even cijfers, de oost-west gelegen straten zijn genummerd met oneven cijfers. Het geeft wel eens problemen met het terugvinden van een adres.

 

Het hart van Vedado bevindt zich in de omgeving van de universiteit. Deze werd in 1728 gesticht door paters-dominicanen, maar bevindt zich pas sinds 1902 in de huidige gebouwen, waarin ook een tweetal musea is ondergebracht: het Felipe Poey Museo de Historia Natural en het Montané Museo Antripologico. Het laatste geeft inzicht in de periode vóór Columbus, de zogenaamde pre-koloniale tijd. De universiteit was voor de revolutie de bakermat van vele politieke demonstraties.

Op het universiteitsterrein is het goed toeven, het is prachtig aangelegd. Als men geïnteresseerd is in de napoleontische tijd, is een bezoek aan het Museo Napolióntico, direct naast de universiteit gelegen, een aanrader. Vanaf het balkon op de derde verdieping heeft men een mooi uitzicht over het centrum. Naast het museum staat een gigantische antenne. Deze heeft niets met het museum te maken, het is een stoorzender voor uitzendingen die vanuit Amerika op Cuba zijn gericht.
In de wijk Vedado bevindt zich ook het Chinatown van Havana. Het stelt niet zo veel voor. Het is te vinden aan het begin van de Malecón, achter het Capitolio Nacional in de omgeving van Avenida Italia en Calle Zanja. Eigenlijk is de Calle Cuchillo het enige overgebleven gedeelte van de Chinese wijk, waar vroeger ruim 15.000 Chinezen woonden. Veel Chinezen zijn vroeger naar Cuba gelokt met beloften van gouden bergen, ze moesten slavenarbeid verrichten. De meesten van de naar schatting 130.000 aangekomenen overleefden het werk op de plantages niet.
De Calle Zanja maakt onderdeel uit van een belangrijke verkeersader die de oude stad verbindt met de buitenwijken. Via een brug over de Rio Almendares bereikt men Miramar, de ooit luxe buitenwijk, waar de meeste consulaten gevestigd zijn. Calle Zanja gaat over in Calle Zapata. Deze volgend vindt men op enig moment aan de linkerzijde het échte hart van Havana: Plaza de la Revolución, kortweg Plaza genoemd.
De meeste regeringsgebouwen bevinden zich aan of in de onmiddellijke omgeving van dit immense plein, soms ook aangeduid als een aparte barrio (wijk), eveneens met de naam Plaza. U vindt er het voormalige ministerie van Justitie, thans de zetel van het Centrale Comité van de Communistische Partij, waar zich ook de werkvertrekken van Castro bevinden.
Het reusachtige monument ter nagedachtenis aan José Martí met het er tegenover, op de gevel van het ministerie van Binnenlandse Zaken (Ministerio del Interior) aangebrachte, geweldige portret van Che Guevara en rechts ervan, op de gevel van het ministerie van Communicatie (Ministerio de Informática y Comunicaciones) aangebrachte portret van Camilo Cienfuegos, strijden om de titel: meest in het oog lopend object.

José Martí

Ministerio del Interior

Martí wint, maar men kan zich afvragen of dit vanwege de schoonheid van het monument is. Aan de voet van het monument bevindt zich de plaats waar Fidel Castro zijn beroemde 1-mei redevoeringen hield. Het plein, dat meer dan 1,5 miljoen personen kan bevatten, is regelmatig het toneel van politieke bijeenkomsten. Op 8 oktober leggen duizenden kinderen bloemen op het plein ter nagedachtenis aan Che Guevara die op die dag (in 1967 in Bolivia) stierf.
Postzegelliefhebbers moeten beslist een bezoek brengen aan Museo Postál Cubano José Luis Guerra Aguiar. Het is simpeler te vinden door te kijken naar het portret van Camilo Cienfugos, want het museum is binnen de muren van het ministerie van Communicatie gehuisvest. Verder bevinden zich aan het plein het Teatro Nacional en Cuba’s grootste bibliotheek die, hoe kan het anders, Biblioteca Nacional heet.
De omgeving van het Monumento a José Martí is een zwaar beveiligd gebied. Stilstaan of de trappen bestijgen is alleen toegestaan na toestemming van de dienstdoende wachtcommandant en zélfs het betreden van het grote, meestal stille en vooral verlaten plein, wordt met argusogen gevolgd.
Direct grenzend aan de Plaza (Calle 19 de Mayo) is de Terminal de Omnibus Nacionales, vanwaar vrijwel alle interlokale bussen vertrekken. Na de passage van het Teatro Nacional gaat men weer linksaf op de Calle Zapata, waarna, na enkele honderden meters, het Cementerio de Colón bereikt wordt, de Columbus begraafplaats, zo niet de belangrijkste dan toch zeker de meest elitaire begraafplaats van Cuba. De begraafplaats kwam tot stand na een ontwerpwedstrijd die werd gewonnen door de jonge Spaanse architect Calixto de Loira y Cardoza.
De aanleg ervan heeft 15 jaar geduurd en werd voltooid in 1871. De architect maakte het niet mee, hij stierf op 32-jarige leeftijd en werd als een der eersten op het kerkhof begraven. De rijken van Havana, habaneros, probeerden elkaar af te troeven in het ontwerpen van familiegraven en zo ontstond op het kerkhof een mengelmoes van kitscherige graftomben tot architectonische hoogstandjes in elke stijl die men bedenken kan.
Vele beroemdheden liggen er begraven, onder wie de ouders van José Martí en de familie De Céspedes. Op de begraafplaats bevindt zich ook een soort bedevaartsoord. Dagelijks brengen velen een bezoek en bloemen aan ‘La Milagrosa’, de vrouw van de wonderen, als dank voor hun welvaart. Zij stierf in 1901 als Amelia Goyre de la Hoz, tijdens een bevalling. Het verhaal gaat dat ze, traditioneel, werd begraven met het kind aan haar voeten, maar dat het later, tijdens een opgraving, in haar armen bleek te liggen. Haar echtgenoot bezocht dagelijks de tombe en vergat nooit te kloppen voordat hij de ruimte betrad. Hij voerde urenlange gesprekken met haar. Het ging hem buitengewoon goed op zakelijk gebied en men zag daarin de hand van zijn overleden echtgenote.
De tombe is herkenbaar aan de sculptuur die Amelia voorstelt. In haar ene arm draagt ze de baby, de andere is om een kruis geslagen. Op het kerkhof liggen overigens naar schatting nog 800.000 anderen begraven, waarmee het tot de grootste kerkhoven ter wereld behoort.

Monumenten

Het Capitolio in centraal Havana is het centrum van de stad. Het werd gebouwd in 1929 naar het model van het Capitool in Washington. In het gebouw huist nu het Ministerie van Wetenschap, Technologie en Milieu. Op korte afstand vindt men het Teatro Garcia Lorca, het Gran Teatro de la Havana, de thuishaven van het Cubaans Nationaal Ballet. Het Marti monument in Vedado is een monument voor José Marti.

Het Capitolio

Teatro Garcia Lorca

Het werd gebouwd in de periode 1953-1959. Het is 109 meter hoog en heeft van bovenaf gezien de vorm van een ster. Voor de toren staat een standbeeld van José Marti. Aan de voet van het monument is binnen een zaal waar lezingen worden gegeven.

monument José Marti

esplanade - malecon

Tegenover dit monument ligt de enorme esplanade waar de Cubaanse president Fidel Castro zijn gebruikelijke urenlange redevoeringen ten beste gaf. Aan de rand van dit plein vindt men het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, met op de gevel het bekende ijzeren smeedwerk naar het beeld van Che Guevara, "Hasta la victoria siempre".

Hasta la victoria siempre

 

De bekendste attractie van Havana is wellicht de Malecon, de kilometerslange boulevard langs de Straat van Florida, de zeestraat die Cuba scheidt van de USA. Elke avond komt

Havana daar tot leven. Vooral tijdens de massamanifestaties die door het regime-Castro worden georganiseerd bij officiële gelegenheden op deTribuna Anti-Imperialista, gelegen vlak tegenover de Amerikaanse ambassade. Daar werd onder meer in augustus 2006 de 80e verjaardag gevierd van de Cubaanse leider.
Tegenover de Malecon, op de andere oever van de baai van Havana, liggen de twee oude Spaanse Forten. Het Castillo del Morro is het bekendste, het Fortaleza de San Carlos de la Cabana het indrukwekkendste.

Castillo del Morro

Fortaleza de San Carlos de la Cabana

Het Palacio de los Capitanes Generales in Havana Vieja lijkt een soort paleis, maar het was bedoeld als woonhuis, zoals duidelijk blijkt in het Salon de los Espejos. Het paleis werd bij de onafhankelijkheid van Cuba in 1902 de zetel van de regering. Sinds 1967 is het een museum.

Palacio de los Capitanes Generales

Salon de los Espejos

In het oude presidentiële paleis is tegenwoordig het Museo de la Revolución ondergebracht. Een uitgebreide tentoonstelling doet het verhaal van Cuba's recente geschiedenis. Achter het museum vindt men het "heilige der heiligen" van de Cubaanse Revolutie, het Paviljoen van de Granma, het schip waarmee Fidel en zijn "barbudos" op 2 december 1956 landden op Cuba om de Revolutie op gang te brengen.

Museo de la Revolución

Paviljoen van de Granma

Een ander monument is Necropolis Colón in Vedado, een begraafplaats. Het heeft een oppervlakte van 55 ha. Er zijn behalve graven ook standbeelden en kleine gebouwtjes. Speciaal is la Millagrosa, een monument voor zwangere vrouwen en baby's. Dit is een tombe van een vrouw die samen met haar net geboren baby'tje stierf.

Necropolis Colón in Vedado

la Millagrosa

Havana was en is nog steeds één met Ernest Hemingway, die er lange tijd verbleef en er een aantal van zijn bekendste werken schreef. Hemingway bracht uren door op zijn boot, de Pilar, voor de kust van Cojimar. De inwoners van dit dorpje aan de kust, 10 km ten oosten van Havana, hebben er te zijner ere een monument opgericht. Ook de Bodeguita del Medio, in het centrum van Havana, op enkele stappen van de kathedraal, ademt nog steeds de geest van Hemingway. In Havana staat ook een monument voor John Lennon.

Bodeguita del Medio

John Lennon

Bezienswaardigheden in Havana

El Capitolio Havana:

Het Capitool is gebouwd in de jaren 1920. Het gebouw is een replica van het Capitool in Washington en diende als het Senaat van Cuba.

El Castillo del Morro:

Het kasteel El Morro is gebouwd in 1589. El Morro beschermde de haven van Havana tegen de Caribische piraten en binnenvallende legers.

De Malecon:

Deze boulevard loopt van Castillo de San Salvador tot aan Vedado.

Vijf kilometer lang en breder dan welke andere boulevard op Cuba en nooit stil of verlaten (tenzij stormen over de borstwering heen slaan en voor de nodige wateroverlast zorgen). De plaats waar de inwoners van Havana flaneren, waar verliefde paartjes plaats nemen op de muur die de stad moet beschermen tegen wateroverlast en niet voor niets de bijnaam ‘love wall’ kreeg, waar ijs gegeten en rum gedronken wordt, waar handelaren zaken doen en mannen in autobanden springen om op zee te gaan vissen.
Verwaarloosde huizen, waarvan de oorspronkelijke pasteltinten bij een aantal alleen nog maar geraden kan worden en torenhoge flats, kleine marktjes en standbeelden die aan het verleden herinneren. Havana is niet bekeken zonder op de Malecón (officieel Avenue Antonio Maceo geheten) gewandeld te hebben. De Malecón omsluit de wijk Vedado (= verboden terrein), de uitbreiding van de oude stad, zo genoemd omdat er oorspronkelijk een verbod bestond om hier te bouwen.
Schuin tegenover het Castillo San Salvador de la Punta bevindt zich het eerste monument van betekenis: het standbeeld van generaal Máximo Gómez.

Castillo San Salvador de la Punta

generaal Máximo Gómez

Op sommige plaatsen op de Malecón wordt u geconfronteerd met mensen die geld inzamelen voor het San Lazaro ziekenhuis, oorspronkelijk gebouwd als leprozencentrum, thans een gespecialiseerd ziekenhuis op het gebied van huidziekten. Ook Havana’s brandwondencentrum is hier ondergebracht. De toren uit de 17e eeuw: Torreón de San Lázaro moet bekeken worden en op de scheiding van oud en nieuw heeft men een indrukwekkend uitzicht op het grootste en naar men zegt het beste ziekenhuis van Cuba: het Hermanos Ameijeiras Hospital, genoemd naar de twee broers die tijdens het Batista-bewind tot martelaren gemaakt werden.
Het gebouw werd door Batista neergezet met de bedoeling er de Banco Nacional de Cuba in te huisvesten. Om die reden bevinden zich in de kelders geweldige kluizen waarin, naar men zegt, ook heden ten dage de Cubaanse goudvoorraad is opgeslagen. Tegenover het ziekenhuis aan de Malecón staat in Parque Maceo het beeld van de naamgever aan de boulevard: Antonio Maceo.
Hotels (in de directe omgeving) in overvloed, zoals Deauville, Nacional de Cuba, Habana Libre, het vroegere Hilton Habana, in 1959 het tijdelijke hoofdkwartier van Castro (een kijkje vanaf de hoogste verdieping over de stad is adembenemend) en Habana Rivièra, de meeste met een onmiskenbaar maffia verleden. Het recent gebouwde hotel Cohiba heeft de naam Cuba’s beste hotel te zijn.
Achter Hotel Nacional de Cuba en schuin tegenover hotel Havana Libre bevindt zich het wereldberoemde Heladeria Coppelia, een ijssalon die zijn weerga niet kent, door de overheid speciaal neergezet voor kleurlingen toen deze uit de ijssalons van de wijk geweerd werden. Men serveert ijsjes (zo’n 25- à 30.000 per dag!) met namen die niet alleen exotisch klinken, maar het ook nog zijn! Inwoners van Havana staan soms uren in de rij om zo’n lekkernij te bemachtigen (v.a. 1 peso). Degenen die met CUC’s kunnen betalen wandelen de rij voorbij en begeven zich naar de eerste etage. Men wordt daar op zijn wenken bediend.
De zuil tegenover Hotel Nacional de Cuba aan de Malecón herinnert aan aan de mysterieuze ondergang van de Amerikaanse oorlogsbodem ‘Maine’ in 1898, directe aanleiding tot de tweede onafhankelijkheidsoorlog (Spaans-Amerikaanse oorlog). Het monument is opgedragen aan de 288 omgekomen opvarenden en heet daarom officieel ‘Monumento a las Victimas del Maine’ en werd opgericht in 1925.

Monumento a las Victimas del Maine’

standbeeld  Calixto García

Tegenover Casa de las Americas, een stukje verderop. staat een standbeeld van een bekende held uit de tweede onafhankelijkheidsoorlog: Calixto García.

Castillo de la Real Fuerza:

Deze fort ligt aan de westkant van de haven van Havana en wordt gezien als het oudste fort op het Amerikaanse continent. In 1982 is het op de Werelderfgoedlijst van Unesco geplaatst.

Castillo de la Real Fuerza

 

Fabrica de Tabacos Partagás:

De sigarenfabriek Partagás in Havana.
Adres: Calle Industria 520, Havana.

Hotel Nacional de Cuba:

Nacional Hotel is een geweldige plek om op het terras een mojito te drinken en te fantaseren over hoe de rijke Amerikanen hier in de jaren 1950 van hun luxe leven genoten.

Het Hotel Nacional de Cuba is een historische en luxe hotel en ligt aan de Malecón in het midden van Vedado in Havana. Het staat op Taganana heuvel op enkele meters van de zee en biedt uitzicht op de haven van Havana, de zeedijk en de stad. Het hotel is ontworpen door de architectenbureau McKim, Mead and White uit New York en werd in 1930 geopend. In deze tijd was Cuba nog een populaire reisbestemming onder beroemde Amerikanen, zoals kunstenaars, acteurs, sporters en schrijvers. Het was "de" place to be in Havana. Enkele bekende beroemde gasten waren Frank Sinatra, Ernest Hemingway, Clarke Gable, Errol Flynn, Gary Cooper, John Wayne, Marlon Brando, Marlene Dietrich en Winston Churchill. Hun foto's sieren de muren van de bar van het hotel.

In december 1946 gaf het hotel onderdak aan een beruchte bendetop gerund door de Italiaans Amerikaanse gangsters Lucky Luciano en Meyer Lansky. In 1955 slaagde Lansky erin om Batista te overtuigen hem een stuk van de Nacional te geven. Onder zijn initiatief werd een vleugel van de grote hal gerenoveerd tot een bar, een restaurant, een nachtclub en een luxe casino, dat door Lansky en zijn broer Jake werd berund. Het casino en nachtclub waren een onmiddellijk een groot succes en brachten zeer veel geld op.
In het najaar van 1958 werd het casino verkocht aan Michael McLaney en Carroll Rosenbloom. In oktober 1960 liet Fidel Castro het casino sluiten. In de jaren daarna werd het hotel verwaarloosd en voornamelijk slechts gebruikt voor bezoeken van diplomaten en buitenlandse overheidsfunctionarissen.
Het hotel is in de jaren 1990 gerestaureerd om weer toeristen te trekken. In mei 1992 werd het 483-kamers tellende hotel weer heropend, voornamelijk om zakenmensen en high-class toeristen te trekken. Het ademt nu weer de sfeer uit de tijd toen de Amerikaanse beroemdheden van weleer het hotel bezochten. Alles is hier terugegebracht in de gloriedagen van de jaren 1950, van de Bar Histórico tot de oude Amerikaanse auto's die buiten op de lange oprijlaan staan geparkeerd. Muziek en dans zijn in het Cabaret Parisien van het Hotel Nacional te vinden, waar elke nacht extravagante shows worden opgevoerd. De Salon 1930 is gewijd aan Compay Segundo, bekend van de Buena Vista Social Club, en zijn opvolgers. Zij treden hier wekelijks op.

Parque John Lennon:

Het John Lennon Park ligt in het district Vedado in Havana. Op een van de banken in het park is een beeld van John Lennon

Plaza de Armas:

Plaza de Armas is het oudste plein in Havana. In het midden van dit plein staat een standbeeld van de ex-president Antonio de Cespedes.

Plaza de la Cathedral:

Aan dit plein ligt het kathedraal van de heilige Maria (Cathedral de la Virgen María de la Concepción Inmaculada de La Habana). Het is een Romaans katholieke kathedraal en is de zitting van de Aartsbisschop van Havana.

Plaza de la Revolución:

Het Plein van de Revolutie met het monument van Jose Marti en een afbeelding vann Che Guevera op het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Op dit plein hield Fidel Castro zijn speeches voor het volk.

Acuario Nacional de Cuba:

Het Nationale Aquarium van Cuba is een instituut gewijd aan onderwijs en behoud van de zoutwaterdieren van de Caraïbische Zee en de Golf van Mexico. Je kunt hier de onderwaterwereld met zeekoralen, schildpadden, tropische vissen bezichtigen of een bezoek brengen aan de dolfijnenshow.

Cementerio de Colón of Columbus Cemetery:

Deze begraafplaats in Havana is één van de grootste begraafplaatsen in de wereld. Men vermoedt dat in het begin van de 16e eeuw Columbus hier tijdelijk lag begraven. Op deze begraafplaats heeft Korda de beroemde foto van Che Guevara gemaakt.

De begraafplaats Cristobal Colon of "Cementerio de Cristóbal Colón" (Colon Cemetery, Columbus Cemetery) werd opgericht in 1876 in de Vedado, een buurt van Havana bovenop de Espada Cemetery. Genoemd naar Christopher Columbus is het 140 hectare grote begraafplaats bekend om zijn vele uitvoerig gebeeldhouwde gedenktekens. Er wordt geschat dat de begraafplaats meer dan 500 grote mausolea, kapellen en familiegewelven heeft. Inmiddels heeft de begraafplaats meer dan 800.000 graven en liggen er 1 miljoen mensen bergaven. Aangezien dat de ruimte op de begraafplaats beperkt is is een begraafplaats kostbaar en worden na 3 jaar de overblijfselen weer verwijderd, verpakt en geplaatst in een grote opslagloods.
Colon Cemetery is een van de grote historische begraafplaatsen van de wereld, en wordt in het algemeen, historisch en qua architectuur, beschouwd als de belangrijkste begraafplaats in Latijns-Amerika. Het werd gebouwd door de Spaanse architect Calixto Arellano de Loira y Cardoso, die was afgestudeerd aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten van San Fernando in Madrid. Hij is ook de eerste die op de begraafplaats is begraven toen hij stierf voordat zijn werk werd voltooid.
Ondanks haar elegantie en grandeur verbergt de begraafplaats ook even zoveel dan als het toont. Lege graven en ontheiligde familiekapellen ontsieren de begraafplaats, zelfs in de meest prominente lanen en verder weg van de hoofdstraten. Veel van deze graven zijn van verbannen gezinnen, wiens zorg voor de begraafplaatsen van hun overleden dierbaren werd bemoeilijkt door hun verblijf in het buitenland waarnaar zij toe zijn gevlucht.
De toegangspoort van de begraafplaats wordt het "Poort van de Vrede" genoemd. Dit monument is versiert met reliëfs en sculpturen, sommigen met een symbolische betekenis. Zo zijn er de omgekeerde fakkels als teken van het einde van het leven, lauriertakken en gevleugelde zandlopers als teken van het onomkeerbare karakter van het aardse leven. Het werk dat de drie deugden geloof, hoop en liefde symboliseert, draagt de latijnse inscriptie Janus Sum Pacis, waaraan de poort zijn naam dankt. Net voorbij de ingang markeert een obelisk het graf van generaal Maximo Gomez, de held van de Cubaanse Onafhankelijkheidsoorlog. 
Aan de voorzijde van de hoofdingang, bij de kruising van de belangrijkste lanen Avenida Cristobal Colón, Obispo Espada en Obispo Fray Jacinto, staat de centrale kapel die gebouwd is naar het voorbeeld van Il Duomo in Florence. Aan elke kant leiden rechthoekig straatjes geometrisch naar de kwadranten van de begraafplaats, waar in verschillende gebieden de doden naar rang en sociale status zijn ingedeeld, zoals priesters, soldaten, broederschappen, rijken, armen, kinderen, heidenen en veroordeelden. De best bewaarde en mooiste graven staan op of in de buurt van deze hoofdwegen, net als de villas in een echte stad. 
De begraafplaats de Colon heeft een 23 meter hoog monument voor de brandweerlieden die hun leven hebben verloren in de grote brand van 17 mei 1890. Honkbal is de belangrijkste sport in Cuba, daarom vind je op de begraafplaats ook twee monumenten voor honkballers uit de Cubaanse League. De eerste werd opgericht in 1942 en de tweede in 1951 voor de leden van de Cubaanse Baseball Hall of Fame.

De legende van "La Milagrosa"

Een veel bezochte bedevaartsplaats voor katholieken is de begraafplaats van Amelia Goyri de Adot. Zij overleed op 3 mei 1901 op de leeftijd van 23 jaar tijdens de bevalling van haar zoon. Ook haar kind stierf. Zij werden samen begraven samen in een kist. Haar zoon werd bij haar voeten gelegd.
Haar man José Vicente Adot gaf opdracht een sculptuur ter herdenking aan haar dood te maken, met een beeltenis van Amalia die haar kind vasthoudt, leunend op een kruis. Hij was wanhopig en ontroostbaar. Hij kon niet geloven dat zij dood was. Hij ging elke dag naar de begraafplaats en tikte dan met één van de bronzen ringen die op het graf zijn bevestigd om te laten weten dat hij er was. Hij voerde dit ritueel voor 17 jaar lang uit, tot aan zijn dood.

De legende vertelt dat toen het graf na enige tijd weer werd geopend om te worden geruimd, het kind in de armen van zijn moeder lag, en hun lichamen in uitzonderlijk goede staat verkeerden.
Cubanen geloven dat Amelia hun wens in vervulling kan brengen en vele pelgrims komen dan ook naar haar graf om hun grote kinderwens of liefde in vervulling te laten komen. Ook zij tikken met de koperen ring op het graf zoals haar echtgenoot dat deed, leggen bloemen op haar graf en doen hun wens. De bezoekers lopen vervolgens achteruit van het graf weg om te voorkomen dat ze hun rug naar de witte standbeeld van Amelia toekeren.
Enkele beroemdheden die hier liggen begraven:
José Miguel Gómez (1858-1921), president van Cuba
Marta Abreu en haar man Luis Estévez (eerste vice-president an de republiek Cuba)
Generaal Maximo Gomez

Museo Ernest Hemingway:

In de jaren 1930 verbleef hij zeven jaar lang in Hotel Ambos Mundos in Havana. Hij huurde daar een kamer op de 5e verdieping tot midden 1959. Daarna verhuisde hij naar zijn nieuwe huis Finca Vigia in San Francisco de Paula, ongeveer 15 kilometer van het centrum van Havana. Dit huis is nu het Ernest Hemingway Museum en is in dezelfde staat gebleven zoals Ernest het destijds heeft achtergelaten.

La Finca Vigia was het huis van Ernest Hemingway en ligt in San Francisco de Paula, de voorstad van Havana. Het herbergt nu het "Museo de Ernesto Hemingway". Het huis werd gebouwd in 1886 door de Catalaanse architect Miguel Pascual y Baguer. La Finca Vigia betekent "de uitkijk boerderij" en is gebouwd in Moorse stijl. Het ligt op een heuvel ongeveer 15 km van Havana, met uitzicht op Havana en de zee. 
Hemingway woonde in het huis gedurende de periode van medio 1939 tot 1960. Eerst huurde hij het huis, later kocht hij het in december 1940 nadat hij was getrouwd met zijn derde vrouw Martha Gellhorn. 
Op Finca Vigía heeft hij negen romans geschreven, waaronder het boek "For whom the bell tolls". Dit is een roman over de Spaanse Burgeroorlog, waarover Hemingway als journalist met Martha Gellhorn in de late jaren 1930 heeft geschreven. Hij was met het schrijven van dit boek al begonnen in Hotel Ambos Mundos. Hemingway zou later het huis kopen met een deel van de eerste royalty's uit het boek, dat in 1940 was uitgegeven. 
Op de Finca Vigia schreef Hemingway ook zijn boek "The Old man and the sea" (1951). In 1954 won hij de Nobelprijs voor Literatuur.

Na de Cubaanse Revolutie van begin 1959 leefde Hemingway op goede voet met de Cubaanse regering en Fidel Castro. Niettemin verliet Hemingway Cuba medio 1960 als gevolg van zijn zware depressie en ziekte. Hemingway werd hiervoor behandeld in de VS in de eerste helft van 1961. Uiteindelijk pleegde hij pleegde op 2 juli 1961 zelfmoord in Idaho. 
In het najaar van 1960 kreeg de Cubaanse regering La Finca Vigia in zijn bezit. De Cubaanse regering heeft het vervolgens als museum gewijd aan Hemningway ingericht. 
In 2007 is het museum heropend na een grondige renovatie. Het Museo Ernest Hemingway is precies bewaard gebleven zoals de auteur het had achtergelaten, waardoor bezoekers een inzicht in het leven en de tijd van deze Nobelprijswinnaar. Het museum beschikt over verschillende bezittingen van Ernest, evenals een bibliotheek met originele collectie boeken van de auteur. Je vind er ook affiches Spaanse stierengevechten en trofeeën van zijn verschillende Afrikaanse safari's. De boot van Hemingway, de Pilar, waarmee hij ging zeevissen, ligt op het droge bij het zwembad.

Nationaal Museum voor Schone Kunsten (Museo Nacional de Bellas Artes)

Museo de la Revolución:

Het Museum van de Revolutie is gevestigd in het voormalige presidentiële paleis van de in de jaren 1950 afgezette dictator Batista.

Het Museum van Decoratieve Kunsten (Museo de Artes Decorativas):

Dit museum is gevestigd in het herenhuis van de Gravin van Revilla de Camargo. Het museum exposeert meer dan 33.000 werken uit de tijd van Lodewijk XV, Lodewijk XVI en Napoleon III, als ook Ooosterse voorwerpen uit de 16e tot 20e eeuw.

De Grote Markt

Vroeger was de Malecón niet alleen het centrum van flanerend Havana, ook de Grote Markt bevond zich daar. Honderden kraampjes met artikelen waarvan men nauwelijks besef heeft dat die ook (nog) bestonden, nodigden u uit om uren rond te dolen tussen kunst en kitsch, vis en groente, fruit en specerijen, kleurrijk als de regenboog zelf, met geuren die doen denken aan exotische oorden.
De grote mark bestaat nog steeds, alleen is deze niet meer gevestigd op de Malecón. De markt kreeg een nieuwe plaats aan de ‘Boulevard’, een niet bestaande straat in het havengebied van Havana. Geen kraampjes meer, maar kleurrijk als immer. In een grote loods aan de Desamparados.
U bereikt deze verkeersader door in feite de Malecón te volgen langs Havana Vieja via de Avenue Carlos M de Céspedes, de Avenue del Porto en San Pedro. Vraag geen Habanero u naar een van deze klinkende namen te brengen, nee, u gaat naar de Boulevard. U gaat ook niet naar het Centro Cultural San José, de officiële naam van het complex, nee, u gaat gewoon nog naar de Grote Markt.

Aan de waterkant bevindt zich de loods waarin honderden kleine winkeltjes zijn ondergebracht. Alles overdekt met uitzondering van de restaurantjes aan de waterkant met terrasjes die uitkijken over de baai van Havana. Leuk voor een middag cultuurloos verpozen of zomaar een uurtje weg van alle zaken die weliswaar mooier en belangrijker zijn, maar ook dit vermaak laat een onuitwisbare indruk achter.
U vindt er zaken die niet bedoeld zijn als souvenir maar bij het thuisfront met evenveel plezier uitgepakt zullen worden. Niet vergeten: het is een markt dus de prijzen komen tot stand door loven en bieden.

Miramar

Wanneer men de Malecón verder volgt, verdwijnt deze in een tunnel onder de Rio Almendares, een rivier die landinwaarts stroomt. Het verlengde van de Malecón blijft in het gebruik zo heten, maar in werkelijkheid bevindt men zich op Calle 5, Quinta Avenida, de Fifth Avenue van Havana, in de wijk Miramar. Deze wijk straalt rijkdom uit. Kolossale villa’s staan zij aan zij in deze wijk van vergane glorie.

Veel van de luxe gebouwen zijn hard aan een opknapbeurt toe. De huizen die er goed uitzien zijn doorgaans van buitenlandse mogendheden, ze zijn in gebruik als ambassade of consulaat. Overdag een wandeling maken door Miramar geeft met een klein beetje fantasie een goede indruk van het eens zo rijke Havana. In sommige huizen waar de rijken vroeger heer en meester waren, wonen nu diverse gezinnen bij elkaar.
De wijk biedt weinig bezienswaardigs. Men kan een bezoek brengen aan het Museo del Ministerio del Interior, als men middels cartoons kennis wil nemen van revolutionaire daden, spionage en contraspionage, in hoofdzaak gericht op de controverse tussen de Verenigde Staten en Cuba. Het Aquario Nacional bevindt zich aan de Primera Avenida (1e Straat). Tot de attracties van het aquarium behoort een dolfijnenshow.
Net buiten Miramar is het Cabaret Tropicana, een nachtclub met shows die weliswaar spectaculair genoemd kunnen worden, maar of dat de toegangsprijs rechtvaardigt? Men betaalt er al gauw 60 CUC (= 48 euro 2012) voor en dat is behoorlijk betaald voor een show die van half tien tot ongeveer half twaalf duurt. Kaartjes zijn verkrijgbaar aan de balies van de meeste toeristenhotels. Neem eens een kijkje bij de ambassade van het GOS (de landen van de voormalige Sovjet Unie zonder de Baltische staten), voltooid vlak voordat de Sovjet Unie uiteenviel.

Tropicana

ambassade van het GOS

Het is een geweldig gebouw, met een toren die doet denken aan een raket die klaar staat om afgevuurd te worden. De ambassade bevindt zich nabij Calle 64. Een klein stukje verder kan men de Diplo Supermercado vinden, een supermarkt (vroeger voor diplomaten) waar werkelijk van alles te koop is, vooropgesteld dat men met CUC betaalt.
Net voordat men de stad verlaat, nog steeds via Calle 5, bevindt zich aan de rechterzijde Marina Hemingway. Het is een gebied met kunstmatig aangelegde havens waar vele luxe jachten hun ligplaats hebben. Met winkels, vakantiebungalows, disco’s en een hotel: El Viejo y el Mar, de oude man en de zee, naar de beroemde novelle van Hemingway. Vanuit dit havengebied wordt jaarlijks de viswedstrijd gehouden die de herinnering aan de grote passie van de Nobelprijswinnaar levend houdt: het Ernest Hemingway Blauwe Marlijn Toernooi.
Behalve de naam heeft het gebied geen enkele binding met de schrijver. De Calle 5 gaat daarna over in de snelweg naar Mariel. Vóórdat men daar arriveert passeert men de zeevaart-school: Granma, en het industriegebied Baracoa. De Playa Salado, even voor Mariel, is een prima strand voor vermoeide toeristen die even van strand en zee willen genieten.
Plotseling staat men buiten de stadsprovincie Havana en bevindt men zich in Havana Campo, de plattelandsprovincie Havana. Gedetailleerde stadswegenkaarten houden even abrupt op als de overgang van de ene provincie Havana naar de andere. Zeker, in deze buitenwijken zijn nog wel enkele bezienswaardigheden, maar die worden elders beschreven.
Natuurlijk is niet elk gebouw in bovenstaande beschrijving opgenomen. Er zijn tientallen andere interessante plekjes en gebouwen in Havana te vinden die de moeite van een bezoek waard zijn. Een handige gids daarover is verkrijgbaar bij alle vestigingen van Cubatur en Infotur en natuurlijk bij het Palacio del Turismo. De gids heet, maar dát ligt bijna voor de hand: La Habana.

Ontmoeting met de mafia

Wie aan Havana denkt krijgt al gauw visioenen van sigaren en rum, van oude gebouwen en van massabijeenkomsten. Er zijn maar weinig mensen die Havana in verband brengen met de mafia. Deze misdaadorganisatie heeft echter wel degelijk een belangrijk stempel op de geschiedenis van Havana in het midden van de 20e eeuw gedrukt. 
Het begon allemaal tijdens de Amerikaanse drooglegging. Zoals nu de drugskoeriers door de Europese landen razen op zoek naar drugs, zo voeren in het begin van de jaren dertig de bootjes van Cuba naar het vasteland van Amerika met aan boord: rum. Als ze ongezien een van de vele eilandjes voor de Amerikaanse kust konden bereiken, was hun afzetgebied in feite onbeperkt. ‘Rum-runners’ werden ze genoemd. Velen belandden achter de tralies, een aantal werd er rijk mee, maar de belangrijkste opbrengst verdween in de zakken van de georganiseerde misdaad, de mafia.
In 1933 liep de drooglegging ten einde. In Amerika en vooral in New York werden grote rumfabrieken gebouwd om de nieuwe markt te kunnen voorzien. Het was vooral rum dat Amerika bereikte, buiten de clandestien gestookte sterke drank die vaak van inferieure kwaliteit was. De grondstoffen voor het product van de nieuwe fabrieken kwamen uiteraard van Cuba. De vertegenwoordiger van die fabrieken, onderhandelaar met de Cubanen en hun regering, heette Meyer Lanski, later bekend geworden als een van de grootste mafiabazen en het brein van o.a. de Italiaanse mafia. Hij was een van de eersten die inzag dat Fulgencio Batista, toen nog sergeant in het Cubaanse leger, in de toekomst een belangrijke rol zou gaan spelen in de Cubaanse politiek. Het klikte meteen tussen die twee en zowel Lansky’s als Batista’s financiële toekomst was verzekerd. Hun relatie zou duren tot de vlucht van Batista in 1958.
De mafia had in Amerika tijdens de drooglegging schatten verdiend en die inkomstenbron stond, bij de legalisering van de drank, plotseling droog. Lansky zocht naar nieuwe wegen en vond die in het gokwezen. Hij kocht twee casino’s en bemande ze met ervaren mensen die hij uit Amerika liet overkomen, waar hij al enkele casino’s bezat. Hij was er bij gebaat dat de Cubaanse casino’s een goede naam zouden krijgen, waardoor spelers uit Amerika de aanlokkelijke oversteek zouden maken. Uiteindelijk was Florida maar 80 kilometer weg.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stagneerden Lansky’s Cubaanse plannen en werkte hij met een groot aantal gangsters, onder wie het échte Amerikaanse opperhoofd van de mafia Lucky Luciano, voor de regering bij de opsporing van nazi-infiltranten. Lansky werd naar Cuba gestuurd met een boodschap voor de president van dat land. Diens naam: Fulgencio Batista. De boodschap had te maken met het uitschrijven van verkiezingen en het herstel van de democratie, maar Batista en Lansky zagen dat duidelijk anders.
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kwam Batista stevig in handen van de mafia. Lucky Luciano was door de Amerkanen het land uitgezet, verdween weliswaar naar Italië, maar dook binnen de kortste keren met een andere naam en een vals paspoort, in Cuba op. Hij nam de leiding weer op zich en belegde een topconferentie met alle grote mafiabonzen uit Amerika en Cuba, teneinde zijn oude gezag in dit gebied te herstellen. Tijdens die conferentie, gehouden in het prestigieuze Hotel Nacional, was Frank Sinatra de grote trekpleister en dus de mantel waarmee de conferentie werd gemaskeerd.
Luciano bleef maar betrekkelijk kort op Cuba. Hij was door zijn levensstijl (vrouwen, drugs en luxe) niet onopgemerkt gebleven voor de CIA en de Amerikaanse regering eiste van Batista dat hij Luciano het land uit zou zetten, hetgeen gebeurde. Lansky werd zijn plaatsvervanger.
Lange tijd stond het gokwezen op Cuba op een laag pitje. De meeste spelers gaven de voorkeur aan Las Vegas en Florida. Bovendien deden de Amerikanen er alles aan om de gokkers van Cuba weg te houden. In kranten verschenen met grote regelmaat artikelen over de manier waarop met de speeltafels op Cuba werd gemanipuleerd. Een van de grote mafiabazen in Florida, Santo Trafficante uit Tampa, besloot echter om tóch aandelen te nemen in hotels en casino’s op Cuba. Het politieke klimaat in Florida begon zich langzaam tegen de gokwereld te keren.
Hij had het goed gezien. Tijdens een referendum wezen de kiezers in Florida de casino’s af en Lansky en Trafficante moesten hun deuren daar sluiten. Ze verplaatsten hun activiteiten volledig naar Cuba, waar ze evenwel een vijandige president tegenover zich vonden. Batista had de laatste verkiezingen verloren en had zich in Florida gevestigd, als een naaste buur van Lansky. Lansky bracht de benodigde smeergelden bij elkaar, er werd wat gedreigd namens de mafia en Batista pleegde op 10 maart 1952 een geslaagde staatsgreep, het gokwezen kon aan een nieuwe bloeiperiode beginnen.
Lansky zuiverde de casino’s van ongewenste elementen, hij wilde zo snel mogelijk de goede naam van Cuba als ideaal gokgebied herstellen. Enkele jaren later zaten alle grote gokkers op Cuba, er werd geen valse noot meer gehoord. De gokpaleizen annex hotels schoten als paddenstoelen uit de grond en er werden wereldberoemde sterren aangetrokken om het entertainment op een hoog peil te brengen en te houden. Het beruchte Clevelandsyndicaat, een joodse gangsterorganisatie had, onder leiding van Lansky (zelf van joodse afkomst), de touwtjes strak in handen. Aan de andere kant had Santo Trafficante een grote nachtclub opgezet, waar voor geweldige bedragen kon worden gespeeld in het bijbehorende casino. Alles eveneens onder Lansky’s leiding.
Zonder ‘overheidssteun’ kon de industrie niet bestaan. Batista kreeg 50% van de opbrengst van de fruitautomaten. Het is duidelijk dat dit nooit 50% geweest is, Lansky was een enthousiast aanhanger van dubbele boekhoudingen. Batista’s vrouw liet elke avond door een geldophaler 10% van de opbrengst van Trafficante’s casino’s innen. Lansky had enkele banken in Florida in het leven geroepen om de Cubaanse winsten wit te wassen.
In 1957 werd begonnen met de bouw van het meest luxueuze hotel op Cuba: Rivièra. Het gebouw telde 383 kamers en was 21 verdiepingen hoog. Alles was uitgevoerd in grote luxe. In de nabijheid lag het bijbehorende Gold Leaf Casino, dat in luxe niet onderdeed voor het hotel. Kortom, een gelegenheid waar de elite onder de elite elkaar probeerde af te troeven. De gebouwen werden in december 1957 geopend en er traden wereldsterren op. Lansky was in dienst van het hotel als keukenmanager. Het valt te betwijfelen of hij de keukens zelfs maar kon vinden! Het hotel zou z’n geld niet opbrengen, al werd er direct na de opening goud verdiend.
Castro had zich inmiddels in het Sierra Maestra gebergte genesteld en door revolutionairen werden met grote regelmaat aanslagen gepleegd om het bestaande gezag te ondermijnen. Lansky maakte een verkeerde inschatting door dit als niet ter zake doende te bestempelen. Onder zijn druk zette Batista (die inmiddels wel béter wist) grote legereenheden in om de rebellen te bestrijden. Zonder succes uiteraard, de ongemotiveerde soldaten van Batista hadden geen schijn van kans tegen de goed getrainde guerrilla’s van Castro en Guevara. Bovendien kozen ze bij bosjes de zijde van Castro of gaven zich over. De eerste rijen van het grote theater in het Rivièra hotel bleven bij de uitverkochte oudejaarsshow van 1958 onbezet, Batista en de zijnen hadden het land verlaten.
De eerste dag van 1959 werd een zwarte dag voor het Cubaanse gokwezen. Op grote schaal werden door Cubanen vernielingen aangericht. Niet alleen de gokpaleizen moesten eraan geloven, ook de door de mafia neergezette parkeermeters en jukeboxen werden op grote schaal vernield.
Castro sloot de casino’s en verbood alle kansspelen. Een groot aantal Amerikanen werd het land uitgezet, onder wie Trafficante. In oktober 1960 werden alle buitenlandse bezittingen door de regering-Castro genationaliseerd en moest Lansky, nu voormalig eigenaar van het Rivièra hotel, het land verlaten. De mafia was op Cuba in één keer uitgeroeid.
Op vele manieren is door de mafia geprobeerd om wraak te nemen. Pogingen om Castro te vergiftigen liepen op niets uit omdat de op Cuba gestationeerde infiltranten van CIA en de mafia, die voor dit project gebroederlijk samenwerkten, niets deden dan het geld innen en op Cuba blijven. Ook de Amerikaanse president Kennedy werd aansprakelijk gesteld, omdat hij de regering-Castro niet hard genoeg aanpakte. Eén lezing van de nooit opgehelderde moord op Kennedy wordt in verband gebracht met deze affaire.

terug inhoud